Wetgeving biobrandstoffen
In Europa en Nederland is de productie en het gebruik van duurzame biobrandstoffen op verschillende plaatsen geregeld. De huidige kaders voor de stimulering van biobrandstoffen vinden in belangrijke mate hun oorsprong in Europese richtlijnen: de Europese Richtlijn hernieuwbare energie (Renewable Energy Directive, ofwel RED2) en de Europese Richtlijn brandstofkwaliteit (Fuel Quality Directive, ofwel FQD). Deze richtlijnen zijn op nationaal niveau geïmplementeerd, waarbij het Klimaatakkoord op nationaal niveau relevante aanvullende kaders stelt.
Renewable Energy Directive (RED2)
In de RED, waarvan momenteel de eerste herziening van kracht is (RED2), is een bindend streefcijfer opgenomen voor hernieuwbare energie in de EU: in 2030 moet tenminste 32% van het bruto eindverbruik uit hernieuwbare bronnen afkomstig zijn. Deze doelstelling is echter niet vertaald in bindende nationale doelstellingen per lidstaat. Iedere lidstaat moet plannen indienen bij de Europese Commissie, die moeten optellen tot het bindend streefcijfer. Ook is in de RED2 specifiek voor transport een doelstelling opgenomen, die wel bindend is voor lidstaten. Lidstaten zijn gehouden om verplichtingen in het leven te roepen voor brandstofleveranciers waardoor in 2030 tenminste 14% van alle transportbrandstoffen afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen. Duurzame biobrandstoffen kunnen hiervoor worden meegerekend, maar bijvoorbeeld ook hernieuwbare elektriciteit of groene waterstof geleverd aan vervoer. Een voorwaarde voor de inzet van biobrandstoffen is dat deze aantoonbaar moeten voldoen aan strenge duurzaamheidseisen die zijn vastgelegd in de RED. Lees meer hierover bij het thema Duurzaamheid.
Meer inzet van hernieuwbare energie in vervoer
Nederland heeft de bepalingen over vervoer uit de RED2 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit en de Regeling energie vervoer. Op basis hiervan hebben brandstofleveranciers een jaarlijks oplopende verplichting (de ‘jaarverplichting’) om een minimum aandeel hernieuwbare energie op de Nederlandse vervoersmarkt te brengen. Dit wordt uitgevoerd met een systeem dat gebaseerd is op brandstofeenheden (HBE’s). Met deze verhandelbare HBE’s kunnen brandstofleveranciers aan hun jaarverplichting voldoen. Een brandstofleverancier kan zelf HBE's creëren door hernieuwbare energie op de vervoersmarkt te brengen of door HBE's te verkrijgen van een andere partij. De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) houdt toezicht op dit HBE-systeem.
Verlagen van CO2-emissies in de gehele transportbrandstofketen
Op grond van de Europese Richtlijn brandstofkwaliteit (FQD) geldt voor brandstofleveranciers ook een verplichting om de CO2-instensiteit van brandstoffen met 6% (van well to wheel) te verlagen ten opzichte van 2010. Hiermee wordt iedere verbeterde CO2-prestatie in de brandstofketen beloond. Het volume schonere brandstoffen dat wordt ingezet hangt dus niet af van de energie-inhoud, maar van de CO2-intensiteit. Deze reductieverplichting voor brandstofleveranciers is in Nederland in dezelfde regelgeving geïmplementeerd als de jaarverplichting. Hierop wordt ook toegezien door de NEa. Dit wordt ook wel aangeduid als het BKE-systeem.
Klimaatakkoord verhoogt ambitieniveau
Het Klimaatakkoord is in Nederland bepalend geweest bij de uitwerking van de RED2 in de nationale jaarverplichting en reductieverplichting. De NVDB is bij de totstandkoming nauw betrokken geweest en is bij de uitvoering betrokken via het Uitvoeringsoverleg Mobiliteit. In het Klimaatakkoord is onder andere een hoger ambitieniveau dan de RED2 opgenomen om tot tenminste 49% CO2-reductie in 2030 te komen. Ook is afgesproken om op CO2-ketenreductie te sturen en wordt extra ingezet op geavanceerde biobrandstoffen.
Extra stimulering van geavanceerde biobrandstoffen
Bij het voldoen aan de jaarverplichting moet een brandstofleverancier aan verschillende randvoorwaarden voldoen. Zo wordt de inzet van biobrandstoffen uit afval en residuen extra gestimuleerd door dubbeltelling. De specifieke grondstoffen die hiervoor in aanmerking komen zijn opgenomen op bijlage IX van de RED2. Dubbeltelling betekent dat een leverancier een dubbel aantal HBE’s ontvangt voor het leveren van biobrandstoffen uit deze grondstoffen.
In aanvulling hierop geldt er een subdoel voor geavanceerde biobrandstoffen. Biobrondstoffen geproduceerd uit grondstoffen op deel A van bijlage IX van de RED2 vallen hieronder. Het subdoel betekent dat bedrijven met een jaarverplichting tenminste een bepaalde hoeveelheid geavanceerde biobrandstoffen moet inzetten.
Gelimiteerde biobrandstoffen
Daarnaast is de inzet van biobrandstoffen uit bepaalde gewassen gelimiteerd op de hoeveelheid die in het jaar 2020 is bereikt. De reden hiervoor is de politieke wens om de groei voornamelijk te realiseren met de inzet van andere duurzame grondstoffen. En ook geldt een limiet op de inzet van gebruikt frituurvet en andere (dierlijke) afvalvetten om zorgen over voldoende beschikbaarheid te adresseren.
Biobrandstoffen voor lucht- en zeevaart
Om de inzet van hernieuwbare brandstoffen en energie aan luchtvaart en scheepvaart te stimuleren kunnen leveranciers hiervoor ook HBE’s ontvangen. Dit wordt de inboekbevoegdheid genoemd, omdat brandstofleveranciers voor deze sectoren geen jaarverplichting hebben maar de hernieuwbare brandstoffen wel kunnen 'inboeken' in ruil voor HBE's. Om de inzet voldoende de stimuleren en tegelijk in balans te brengen met het wegvervoer is ervoor gekozen om vermenigvuldigingsfactoren toe te passen voor luchtvaart (1,2x). Enige tijd na de introductie bleek de inboekbevoegdheid in de zeevaart een vlucht te nemen. Met het doel om de volumes in de zeevaart beheersbaar te houden is initieel deze inboekbevoegdheid beperkt tot geavanceerde biobrandstoffen en inmiddels is de vermenigvuldigingsfactoren verlaagd tot (0,4x). Dat betekent dat voor 1 GJ geavanceerde biobrandstof geleverd aan zeevaart 0,8 HBE wordt ontvangen, vanwege de dubbeltelling (2x) en vermenigvuldigingsfactor (0,4x)
Implementatie RED3
De RED2 is recentelijk opnieuw herzien. De RED3 moet uiterlijk op 21 mei 2025 zijn geïmplementeerd door de lidstaten. Met de RED3 is het bindend minimaal streefcijfer verhoogd naar 42,5% in 2030 met een ambitie van 45%. Voor transport is de doelstelling verhoogd naar 29% hernieuwbare energie. Op basis van de RED3 wordt het nadrukkelijk mogelijk gemaakt om in transport op CO2-ketenemissies te sturen, waarbij in 2030 een reductie van tenminste 14,5% moet worden behaald. Houd onze website in de gaten voor de ontwikkelingen en standpunten van de NVDB.